Naar Menu

Home2008-2009Kwaliteit en kwantiteit

Door Jan Luwenea, Baltie Teeuwen, Peter Jansen

 

Elk jaar stuurt het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam een vragenlijst naar architecten van Amsterdamse woningbouwprojecten. Met de uitkomsten wordt een analyse gemaakt van de kwaliteit van de opgeleverde woningen. In deze uitgave gaat het om de opleveringen gedurende de periode augustus 2008 tot 2009. Behalve naar kwaliteit en aantallen wordt gekeken naar financieringscategorieën en de spreiding over de stadsdelen.

Kwaliteit en kwantiteit

De woningproductie

In dit boek zijn in totaal 4.297 woningen opgenomen verdeeld over 57 projecten. In de vorige uitgave waren dat 7.090 woningen, verdeeld over 75 projecten. 138 Woningen werden ingrijpend verbouwd of gerestaureerd, waarbij de woonfunctie gehandhaafd bleef, maar de plattegronden zijn gewijzigd. In de vorige periode tot augustus 2008 ging het om 730 verbouwwoningen. Het accent blijft dus sterk op de nieuwbouw liggen.

De meeste woningen werden evenals in de vorige periode gerealiseerd in Zeeburg (IJburg) en Osdorp met 1.317 en 987 woningen. De bijdrage van Zuidoost was ditmaal bescheidener terwijl de opleveringen in Oost/Watergraafsmeer en De Baarsjes ditmaal helemaal stil vielen.

 

Financieringscategorieën

We onderscheiden als financieringscategorieën sociale huur, overige huur (vrije sector) en koopwoningen in het middensegment en het duurdere segment. Daarnaast zijn er de AMH-woningen; dit zijn koopwoningen met een zogenaamde Amsterdamse Middensegment Hypotheek. Deze hypotheekvorm is ontwikkeld om koopwoningen voor de bescheidener beurs bereikbaar te maken.

 

Figuur 1. Verhouding tussen de financieringscategorieën

Financieringscategorie

Aantal

Percentage

Koop

2.223

52%

AMH

130

3%

Vrije sector huur

893

21%

Sociale huur

1.051

24%

Totaal

4.297

100%

Behalve in de koopsector zijn de aantallen in de financieringscategorieën mede door de geringere totaalproductie meer dan gehalveerd. Alleen het aandeel koopwoningen handhaaft zich op het oude niveau. Dit aandeel vormt nu iets meer dan de helft.

De productie in de diverse categorieën bestaat grotendeels uit appartementen (ongeveer 70%), dus zowel in de AMH, de koop, de sociale en de overige huur domineert dit type. Dit wijkt niet af van de vorige evaluatie. Ook nu bestaat de rest van de productie voornamelijk uit eengezinswoningen in de koop (34%), naast een (relatief beperkt) aantal beneden-bovenwoningen.

 

Spreiding over de stadsdelen

Onderstaande figuur laat zien hoe de verschillende financieringscategorieën zijn verdeeld over de stadsdelen.

 

Figuur 2. Financieringscategorieën naar stadsdeel

Stadsdeel

AMH

Koop

Overige huur

Sociale huur

Totaal

Centrum

55

349

57

105

566

13%

Westerpark

0

44

0

3

47

1 %

Oud-West

4

0

17

8

29

0.5 %

Zeeburg

71

494

377

375

1.317

31 %

Bos en Lommer

0

122

77

0

199

5 %

De Baarsjes

0

0

0

0

0

Amsterdam-Noord

0

99

8

60

167

4 %

Geuzenveld-Slotermeer

0

56

84

145

285

7 %

Osdorp

0

682

221

84

987

23 %

Slotervaart

0

108

1

147

256

6 %

Zuidoost

0

154

43

121

318

7,5%

Oost/Watergraafsmeer

0

0

0

0

0

Oud-Zuid

0

9

8

3

20

0,5%

ZuiderAmstel

0

106

0

0

106

2,5%

Totaal

130

3%

2.223

52%

893

21%

1.051

24%

4.297

100%

 

Koop

We zien dat de meeste koopwoningen werden gerealiseerd in Osdorp en in Zeeburg (IJburg). Qua omvang sprongen in Osdorp de projecten Hof van Osdorp (176 woningen), Hof van Osdorp plandeel A2/B3/C2 (174 woningen) en Meer en Oever - Abel Tasman en Willem Barentsz (145 woningen) er uit. In Zeeburg werden de meeste projecten op IJburg gerealiseerd. Met 107 woningen was Blok 17 op Haveneiland West hier het grootst.

Van de 130 AMH woningen kwamen er 71 op IJburg (39 in Blok 17) en 55 in Centrum (VOC Cour, diverse delen). Behoudens een kleine uitzondering kwam dit financieringstype in de overige stadsdelen niet voor.

Sociale huur

De sociale huurwoningen zijn redelijk verspreid over de diverse stadsdelen. De stadsdelen met de meeste woningen in deze categorie zijn Zeeburg (IJburg), Geuzenveld-Slotermeer, Slotervaart en Zuidoost. Op IJburg zien we veel van deze woningen in Blok 17. In Geuzenveld-Slotermeer springt De Verfdoos er ‘sociaal’ uit en in Slotervaart Het Atelier. In Zuidoost is sociale huur beschikbaar in Blok AB aan de Karspeldreef.

Vrije sector huur

Er is de laatste tijd meer oog gekomen voor het feit dat er in Amsterdam niet alleen behoefte is aan koopwoningen, maar dat ook vrije sector huurwoningen een nuttige rol spelen op de woningmarkt. Bovendien dwingt de huidige recessie tot een verschuiving van accent. De vorige keer was het aandeel vrije sector huur 32% van de totale oplevering. Nu is dat met ruim 20% nog altijd een aanzienlijk groter aandeel dan enige jaren geleden.

Ook nu weer is IJburg met 377 woningen de belangrijkste trekker (40% van het totaal), op afstand gevolgd door Osdorp. Met name Blok 8 en in de Noordbuurt de Blokken C en F bevatten daar veel vrije sectorwoningen.

 

Kwaliteitskenmerken woningen

Belangrijke kwaliteitskenmerken zijn bijvoorbeeld aanpasbaarheid van de woning en duurzaamheid van gebruikte materialen. Binnen de gemeente Amsterdam wil men het energiegebruik beperken en komen tot zorgvuldig materiaalgebruik. Hierover hebben de gemeente en de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties in het verleden aanvullende, bovenwettelijke afspraken gemaakt. Met deze aanvullende richtlijnen op het bouwbesluit - neergelegd in het convenant Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA 2003 en 2006) - moet een minimaal kwaliteitsniveau worden gewaarborgd.

In oktober 2008 is overeenstemming bereikt tussen de gemeente en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties over een actualisering van de Basiskwaliteit Woningbouw. De nieuwe Basiskwaliteit 2008 bestaat uit een premieregeling voor marktwoningen en prestatieafspraken voor sociale huurwoningen. Voor beide gelden dezelfde pakketten: een voor aanpasbaar bouwen en een voor duurzaam bouwen.

Woningtype

Van de 4.297 opgeleverde woningen zijn er 3.041 (ruim 70%) appartementen. Het aantal eengezinswoningen is 1.024, dus bijna een kwart van het totaal. Het aandeel hybride vormen (zoals de beneden-bovenwoningen) blijft met 5% bescheiden.

Vorig jaar was de verhouding: 83% appartementen, 14% eengezinswoningen en 3% hybriden. Nu is de verhouding ongeveer 70% - 25% - 5%. Een vrij constant patroon van onderlinge verhoudingen wordt dus voortgezet. Wederom bevinden de eengezinswoningen zich vooral in Zeeburg (IJburg), Osdorp en Zuidoost.

Kameraantallen

In de vorige uitgave bleek dat ruim de helft van de eengezinswoningen vier kamers bevatte. Wordt daar het aandeel vier- en vijfkamerwoningen bijgevoegd dan kwamen we zelfs op bijna 95%. Conclusie: kleinere eengezinswoningen worden niet of nauwelijks gerealiseerd en daar zijn goede gronden voor. Het is nu nauwelijks anders. 43,2% Van de eengezinswoningen heeft vier kamers en 43,8% heeft er vijf. Samen zijn ze dus goed voor 87% van het totaal. Verder zijn er nog 76 woningen met zes kamers (7,4%).

Voor wat betreft de appartementen is de uitslag niet veel anders dan vorig jaar en zijn er naar verhouding veel driekamerwoningen gerealiseerd: iets meer dan de helft. Vierkamerappartementen vormen met 17% een kleiner aandeel, terwijl appartementen met vijf kamers niet vaak voorkomen. Ook het aantal studentenwoonvoorzieningen is van invloed. Dat laat zich aflezen aan het grote aandeel een- en tweekamerwoningen. In het totale aanbod domineren dus de driekamerappartementen (57,8%) en de vierkamerappartementen (29,4%). De rest is qua omvang verwaarloosbaar, het beeld wordt ditmaal niet ernstig beïnvloed door een groot aandeel studenteneenheden.

Gebruiksoppervlakte woningen

Bij de vorige evaluatie had de productie van een aanzienlijke stroom studenteneenheden een neerwaarts effect op de oppervlakte van de appartementen. De gemiddelde gebruiksoppervlakte nam ruim tien vierkante meter af vergeleken met het jaar daarvoor naar 83 m2.

Bijna 40% was kleiner dan 80 m2. Momenteel is dat 8,8%. Het gemiddelde is weer gestegen naar 95,5 m2 binnen een brede range van 81 tot en met maar liefst 110 m2. Appartementen met een grote oppervlakte zien we vooral op IJburg.

Voor eengezinswoningen is de gemiddelde gebruiksoppervlakte 128 m2 en voor hybride vormen 119. Voor beide typen is dit al met al een lichte stijging vergeleken met vorig jaar.

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van koopwoningen is 114 m2, een bescheiden stijging ten opzichte van voorgaande jaren. De AMH-woningen bleven met 80 m2 min of meer stabiel in omvang. Bij de vrije sectorhuur verandert niets, die blijft cirkelen rond 100 m2.

Al met al ligt de gebruiksoppervlakte voor de verschillende woningtypen rond de 100 m2. De appartementen liggen daar wat onder, de overige typen daarboven.

Wat betreft de financieringscategorieën, ook hier fungeert de 100 m2 als het gemiddelde, met uizondering van de wat AMH kleinere woningen.

 

Gebruikskwaliteit woningen

Bergruimte

Volgens de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2003 zou iedere woning moeten beschikken over een bergruimte buiten de woning van 5% van de gebruiksoppervlakte met een minimum van 3 m2 (bijvoorbeeld een fietsenberging). Deze eis is bij de Grote Vereenvoudiging in 2006 vervallen, met als doel door versobering en vereenvoudiging van de regelgeving de woningproductie te stimuleren. Iets meer dan de helft van de woningen (53%) voldoet aan deze inmiddels vervallen richtlijn; de rest moet het doen met een kleinere privé-bergruimte of een gemeenschappelijke berging en 9% heeft in het geheel geen berging. Dit beeld wijkt niet opvallend af van de vorige evaluatie.

Buitenruimte

Volgens de BWA 2003 gold voor de buitenruimte dezelfde norm als voor de bergruimte: 5% van de gebruiksoppervlakte met een minimum van 3 m2. Ook deze richtlijn overleefde de Grote Vereenvoudigingsoperatie niet. Opvallend is dat ondanks deze versimpeling maar liefst 88% voldoet aan de oude richtlijn. Slechts vier procent van de woningen heeft in het geheel geen buitenruimte. Het is een goede zaak dat - ondanks het vervallen van de richtlijn in de Basiskwaliteit - het aantal woningen met een aanvaardbare buitenruimte in de praktijk weer toeneemt.

Verdiepingshoogte en parkeergelegenheid.

Meer verdiepingshoogte draagt bij aan de kwaliteit van de woningen. In voorgaande jaren is het niet goed gelukt tot een groter aandeel van woningen met meer verdiepingshoogte te komen. Ook ditmaal overtuigen de percentages niet, temeer daar het om een geringer aantal woningen gaat dan bij de vorige evaluatie.

Naar opgave heeft 4% van de woningen een verblijfsruimte van netto 2,80 tot en met 2,99 meter. Bij 8% van de woningen is de netto hoogte van de verblijfsruimte 3 meter of meer.

De kwaliteit van een woning wordt uiteraard verhoogd door de aanwezigheid van een plek in een gebouwde parkeergarage. Hiervan is sprake in 62% van de gevallen. Evenals bij het aandeel parkeerplaatsen op eigen terrein is vergeleken met de vorige evaluatie sprake van een lichte toename.

 

Ontsluiting en aanpasbaarheid

Aanpasbare woningen zijn toegankelijk voor rolstoelgebruikers en kunnen met eenvoudige middelen geschikt gemaakt worden voor de minder valide en de oudere bewoner. Volgens de BWA moeten alle nieuwbouwappartementen van één laag (flats) aanpasbaar zijn wanneer ze op de begane grond liggen of met een lift bereikbaar zijn.

Per 1 januari 2008 zijn de maatregelen voor Basiskwaliteit uit de grondprijsberekening van marktwoningen gehaald. In ruil daarvoor kunnen marktwoningen die deel uitmaken van projecten waarvan de grondprijsovereenkomst is afgesloten na 1 januari 2008 in aanmerking komen voor een premie van 500 euro voor aanpasbaarheid. Deze premie wordt achteraf uitgekeerd, wanneer de opdrachtgever verklaart en aantoont dat de vereiste duurzame maatregelen inderdaad genomen zijn. De Dienst Wonen zal de aanpasbaarheid controleren aan de hand van bouwtekeningen. Voor de sociale sector zijn prestatieafspraken gemaakt: 80% van de eenlaagse sociale huurwoningen (flats) op de begane grond en aan een lift zal voldoen aan de richtlijnen voor aanpasbaarheid.

Ditmaal zijn van de in principe aanpasbare woningen er 2.661 ook daadwerkelijk aanpasbaar; dat is 62% van de totale productie. Dit is meer dan bij de vorige evaluatie, maar toen werd het percentage gedrukt door het grote aantal studenteneenheden.

Van de woningen die volgens de Basiskwaliteit aanpasbaar zouden moeten zijn – dat zijn alle eenlaagse woningen op begane grond en aan een lift – is 71% ook daadwerkelijk aanpasbaar uitgevoerd.

In de sociale huursector ligt dit percentage op 74%, waarmee de prestatieafspraak van 80% dus vooralsnog niet gehaald wordt. Opmerkelijk is dat koopwoningen hier koploper zijn met 80% aanpasbaar en dat de markthuur het slechtst scoort: hiervan is slechts 52% aanpasbaar.

 

Bijzondere doelgroepen

Als bijzondere doelgroepen worden onder meer grote huishoudens, invaliden en ouderen beschouwd. Bouwen voor deze groepen betekent dan ook het bouwen van grote woningen, rolstoelwoningen en woningen in een beschermde omgeving. Deze woningen noemen we Wibo’s; het zijn bij elkaar gelegen, zelfstandige woningen voor ouderen met in de directe nabijheid een dienstencentrum voor de bewoners.

Ditmaal werden 46 grote woningen, 46 rolstoelwoningen en 184 woningen in een beschermde omgeving gerealiseerd, in totaal dus 276 doelgroepwoningen ofwel 6,4%. Dit zijn allemaal woningen gebouwd met een subsidie van de Dienst Wonen.

Het aandeel woningen voor bijzondere doelgroepen was bij de vorige evaluatie 9% van het totaal. Slechts een deel van de woningen was toen niet gesubsidieerd maar ditmaal zijn er helemaal geen ongesubsidieerde doelgroepwoningen gemeld.

 

Duurzaam bouwen

Er is de laatste tijd sprake van een toenemende belangstelling voor het begrip ‘duurzaamheid’ en voor het bouwen wordt gestreefd naar het vermijden van milieuonvriendelijke materialen en naar het zuiniger omgaan met energie. Hoewel dit al jaren onderdeel is van het gemeentelijk bouwbeleid, zijn de resultaten voor veel verbetering vatbaar.

Eerder werd gerefereerd aan de actualisering per 2008 van de regeling Basiskwaliteit. Volgens de nieuwe afspraken kunnen marktwoningen, die deel uitmaken van projecten waarvan de grondprijsovereenkomst is afgesloten na 1 januari 2008, in aanmerking komen voor een premie van 1.000 euro voor duurzaamheid. Evenals de premie voor aanpasbaarheid wordt ze achteraf uitgekeerd, wanneer de opdrachtgever verklaart en aantoont dat de vereiste duurzame maatregelen inderdaad genomen zijn. Om de duurzaamheid te onderbouwen zal de opdrachtgever onder meer een FSC-certificaat (met ‘chain of custody’ of COC nummer) moeten leveren om aan te tonen dat duurzaam hout gebruikt is. Ook voor de sociale huurwoningen gelden zoals eerder aangegeven op het vlak van duurzaamheid prestatieafspraken.

 

Gecertificeerd hardhout en naaldhout

Hardhouten gevelkozijnen

Duurzaam hout is verantwoord geproduceerd hout, afkomstig uit bossen waarvan het beheer voldoet aan een aantal minimumeisen van de Forest Stewardship Council (FSC), een onafhankelijke internationale organisatie. Een bedrijf waarvan de handelsketen is gecertificeerd krijgt een uniek nummer. Op de factuur van de houthandel en timmerfabriek moet dit nummer vermeld staan en het project waarvoor de houtlevering is bestemd. Bij twijfel kan men de betrouwbaarheid van het certificaat verifiëren bij FSC Nederland. Het FSC-keurmerk voor hout is het enige keurmerk dat in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam wordt geaccepteerd. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij naar www.fscnl.org of www.oga.amsterdam.nl.

In dit verband moeten twee zaken nog worden vermeld.

Dit jaar was voor het eerst ook Meranti met FSC-keurmerk leverbaar. Meranti is een verzamelnaam voor een aantal houtsoorten, afkomstig uit Zuidoost Azië. Het in Nederland geïmporteerde hout is voornamelijk uit Maleisië en Indonesië afkomstig. Ongecertificeerde Meranti en duurzaam tropisch hardhout zijn ten onrechte door respondenten lang verward.

Ditmaal worden door respondenten voor het eerst behoorlijk wat CoC-nummers genoemd, zodat we kunnen concluderen dat het FSC-hout meer is toegepast dan in andere jaren. Dit zal mede te maken hebben met de beschikbaarheid van gecertificeerd Meranti.

In 31 van de 54 projecten zijn met hardhouten gevelkozijnen verwerkt. Vorig jaar ging het om 54 projecten met hardhouten buitenkozijnen. Het grootste deel (25 projecten) is dit jaar uitgevoerd met Meranti-hout waarvan 13 gecertificeerd en 12 niet. Van de resterende zes projecten met andere hardhoutsoorten voor de gevelkozijnen zijn er vier met en twee zonder certificaat geleverd.

Per saldo zijn dus 17 projecten gerealiseerd met hardhouten kozijnen met het FSC keurmerk en 14 met hardhouten kozijnen zonder keurmerk; vergeleken met voorgaande jaren een bemoedigende ontwikkeling.

In de sociale huursector hebben 17 projecten hardhouten kozijnen, waarvan er 14 aangeven over een FSC-keurmerk te beschikken. Hiermee zou naar eigen zeggen 84% van de woningen met hardhouten kozijnen met FSC-hout zijn uitgevoerd. Maar voor slechts de helft van deze woningen werd deze opgave onderbouwd met een CoC-nummer. Bij het toekennen van een subsidie in het kader van Basiskwaliteit is het CoC-nummer verplicht.

Hardhouten terrasvlonders

De cijfers die we zien bij de (hardhouten) terrasvlonders geven aanleiding tot twijfel. Respondenten geven op dat bij 13 projecten hardhout is gebruikt. Drie zijn aantoonbaar voorzien van het keurmerk en zes niet. Bij de resterende vier projecten is twijfel op z’n plaats omdat het bijbehorende COC nummer niet wordt vermeld.

Overige hardhouten onderdelen

Het gaat hier om hardhouten onderdelen in de schil van het gebouw. In totaal gaat het om slechts vier projecten waar wordt aangegeven dat gecertificeerd hout is toegepast. Bij een project is inderdaad sprake van het keurmerk, bij een tweede project niet en bij de overige twee projecten waar gecertificeerd hardhout zou zijn toegepast worden geen COC nummers vermeld.

Naaldhout in de woningen

Met ingang van de BWA 2006 dient ook al het naaldhout met het FSC keurmerk te zijn geleverd. Er zijn bij alle projecten samen 44 onderdelen genoemd die vervaardigd zijn van naaldhout. Daarvan zou de helft voorzien zijn van het keurmerk. Ook hier gepaste twijfel want het COC nummer ontbreekt in vrijwel alle gevallen.

 

Klimaatneutraal bouwen

Het College van B&W van Amsterdam heeft zich in 2008 een ambitieus doel gesteld voor duurzaam bouwen, waarbij een sterk accent wordt gelegd op klimaat en energie. Alle nieuwbouwprojecten (woningen en kantoren) moeten vanaf 2015 geheel klimaatneutraal uitgevoerd worden. Volgens het Raadsbesluit van 2008 wordt alle CO2 uitstoot van alle gebouwgebonden energieverbruik gereduceerd door besparing, lokale duurzame energieopwekking en/of effectieve inzet van duurzame bronnen volgens het Trias Energetica principe dat concreet inhoudt: minder energie (casco/isolatie); duurzame warmte (en koeling); duurzame elektriciteit (zon/wind); geen fossiele brandstoffen.

Omdat huizen en kantoren goed zijn voor 30% van het totale energieverbruik, denkt Amsterdam daar in de toekomst fors op te kunnen besparen. Het is de bedoeling dat in de periode 2010-2014 ook al 40% van de woningproductie klimaatneutraal is en de overige woningen ‘half klimaatneutraal’. Bij de openbare aanbestedingen van bouwprojecten wordt duurzaamheid een belangrijk selectiecriterium.

Klimaatneutraal bouwen leidt tot hogere stichtingskosten (dus tot een hogere hypotheek en huur). Daar staan echter aanzienlijk lagere energielasten tegenover. Belangrijk voor de kosten/opbrengstkant zijn uiteraard het aandeel klimaatneutrale woningen dat op de markt komt en de ontwikkeling van de energieprijzen.

 

Energieprestatiecoëfficiënt

De energie-efficiëntie wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Deze EPC wordt berekend op basis van gebouweigenschappen (isolatiewaarde van wanden, vloeren, beglazing enzovoort) en installaties (bijvoorbeeld zonnecollectoren, ventilatiesystemen en verwarming). Hoe lager het getal, hoe energiezuiniger het gebouw.

Sinds 1 januari 2006 is de maximaal toegestane EPC in het bouwbesluit verlaagd van 1,0 naar 0,8. Dat betekent dat alle woningen waarvoor sinds 1 januari een vergunningsaanvraag is ingediend, aan deze waarde moeten voldoen. Bij toepassing van stadsverwarming in combinatie met de in de BWA gegeven maatregelen ten behoeve van de ‘schil’ zou de EPC uit moeten kunnen komen op de norm van 0,8.

Van de 39 projecten met gestapelde bouw zien we er 22 met een EPC hoger dan 0,8 en zes lager dan 0,8. De overige 11 zouden een EPC van precies 0,8 hebben. Het aandeel woningen met een (te) hoge ECP domineert dus, ook als het cijfer voor de 11 projecten met een EPC van 0,8 in alle gevallen juist is.

Van de 23 laagbouwprojecten (eengezinswoningen) zien we dat ook daar de meeste (13) boven de 0,8 norm liggen en er vier projecten onder liggen. Zes projecten zouden weer precies op 0,8 zijn uitgekomen. Ook hier overwegen dus de projecten met een te hoge EPC.

Projecten met een EPC hoger dan 0,8 voldoen óf niet aan het bouwbesluit 2006 óf de bouwvergunningsaanvraag is ingediend voor 1 januari 2006. Alle opgegeven EPC’s voldoen wel aan de oude eis < 1,0 (van voor januari 2006).

Als verrassende uitsmijter mag hier nog het project Het Kadegebouw worden genoemd waar de ontwikkelaar/architect een EPC van slechts 0,63 vermeldt.

 

Milieubelastende materialen

In de woningbouw wordt zink vooral gebruikt in dakbedekking, dakgoten en regenpijpen en als gevelbekleding. Dit vormt een bron van vervuiling voor oppervlaktewater, omdat door regen zinken daken en dakgoten uitlogen. Uitloging van koper uit drinkwaterleidingen zorgt voor vergelijkbare problemen. Omdat de metalen in verhoogde concentraties het milieu belasten en sanering van verontreinigde bodems duur is, mag verontreinigd (regen)water in principe niet zonder meer worden geïnfiltreerd in de bodem of geloosd in het oppervlaktewater.

Voor uitlogende bouwmaterialen bestaan goede duurzame alternatieven, zoals kunststof, hout met kunststof-(EPDM-)bekleding, gecoat staal, gecoat aluminium of gecoat zink. Ook de toepassing kan van invloed zijn. Zo is een dakgootloos ontwerp een goed alternatief. In bestaande bouw kan op of in dakgoten een EPDM-bekleding of een coating worden aangebracht.

Uit deze evaluatie komt naar voren dat in 16 van de 54 projecten verzinkt staal of zink is toegepast in de gevel. Daarvan zijn in elf gevallen deze zinken delen afgedekt met een poedercoating of verf en in vijf gevallen is het zink onbehandeld gelaten.

Van de tien daken met zinkonderdelen is er slechts één behandeld met een coating of verf, in de overige negen gevallen is het zink of het verzinkte onderdeel verder onbehandeld gelaten. Van de 24 projecten met thermisch verzinkte hekken zijn er 19 wel behandeld met een deklaag en vijf niet. Bij acht projecten zijn zinken of verzinkte goten toegepast. Daarvan is geen enkele goot afgedekt met een coating of verflaag. Tenslotte: van de acht projecten waar zinken/verzinkte hemelwaterafvoeren zijn toegepast, is geen enkele afvoer beschermd door een coating of verflaag. Onze conclusie is dan ook negatief. Vergeleken met de vorige evaluatie zien we bij de toepassing van deze materialen geen vooruitgang.

Naast voortschrijdende technische alternatieven kan er hoop op verbetering van deze situatie worden geput uit de uitbreiding van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium. De watertoets is zo’n nieuw instrument. Hiermee kunnen waterbeheerders alle ruimtelijke plannen toetsen op de gevolgen voor de waterhuishoudkundige indeling van een gebied. Via de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren kan de toepassing van uitlogende materialen tegen worden gegaan.

Prestatieafspraken Basiskwaliteit sociale huursector

De gemeente heeft met de Federatie van Woningcorporaties onder meer de afspraak gemaakt dat 80% van de sociale huurwoningen zullen voldoen aan het duurzaamheidpakket zoals opgenomen in de Amsterdamse Basiskwaliteit. Dit pakket betreft FSC-hout, lage/middentemperatuurverwarming en het coaten van zink. Vooralsnog zijn de resultaten hier teleurstellend: bij 31% van de woningen is nog hogetemperatuurverwarming toegepast, bij minimaal 16% hardhout zonder FSC-keurmerk en is 26% van de eenlaagse woningen op de begane grond aan een lift niet aanpasbaar.

Als deze gegevens gecombineerd worden, blijkt dat slechts ongeveer de helft van de sociale huurwoningen voldoet aan alle onderdelen van de Basiskwaliteit.

  


Over deze site

Disclaimer