Naar Menu

Home2007-2008Kwaliteit en Kwantiteit

Analyse van de opgeleverde woningen

Jan Luwema, Baltie Teeuwen, Peter Jansen, Alfons Wezenberg, Bart Truijens, Thomas Reemers, Bas Donker van Heel

 

De afdeling Regie Productie van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam evalueert tegen het eind van het jaar de woningproductie van de opgeleverde woningen in de periode van augustus 2007 tot augustus 2008. Er wordt niet alleen gekeken naar de aantallen, maar ook naar opdrachtgevers, financieringscategorieën, spreiding over de stad en - natuurlijk - naar kwaliteitskenmerken.

Kwaliteit en Kwantiteit

Belangrijke kwaliteitskenmerken zijn bijvoorbeeld aanpasbaarheid en duurzaamheid. Binnen de gemeente Amsterdam willen we het energiegebruik beperken en komen tot zorgvuldig materiaalgebruik. Hierover hebben de gemeente en de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties aanvullende, bovenwettelijke afspraken gemaakt. Met deze aanvullende richtlijnen op het Bouwbesluit – neergelegd in het convenant Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA 2003 en 2006) – willen we een minimaal kwaliteitsniveau waarborgen.

 

De woningproductie

In deze documentatie zijn in totaal 7.090 opgeleverde woningen opgenomen, verdeeld over 75 projecten. Dat is aanzienlijk meer dan vorig jaar (3.343 woningen), wat onder meer te maken heeft met de opleveringsschema’s van voornamelijk grote projecten.

Van deze woningen zijn er 730 (10%) verbouwwoningen en 6.360 (90%) nieuwbouwwoningen. Bij de verbouwwoningen was sprake van een functiewijziging, van niet-wonen naar wonen.

De meeste woningen zijn gerealiseerd in Zeeburg (IJburg), Zuidoost en Osdorp.

De Amsterdamse woningcorporaties zijn als opdrachtgever of als medeopdrachtgever in een consortium betrokken bij ruim 80% van de Amsterdamse woningproductie.

 

Financieringscategorieën

Met financieringscategorieën bedoelen we sociale huur, vrije sector huur en koopwoningen. Daarnaast zijn er AMH-woningen, de koopwoningen met een Amsterdamse Middensegment Hypotheek. Deze hypotheekvorm is ontwikkeld om koopwoningen voor bepaalde inkomensgroepen bereikbaar te maken.

In schema

In vergelijking met vorig jaar zien we verschuivingen tussen de financieringscategorieën. Zo is er sprake van een daling in het koopsegment, terwijl het aandeel vrije sector huur weer is toegenomen. Het deel sociale huur is fors, wat deels is toe te schrijven aan de oplevering van studentencomplexen.

De Amsterdamse Middensegmenthypotheek (zie boven) blijkt in een constante behoefte te voorzien.

 

De meeste laagbouw wordt in de koopsector gerealiseerd. Dit jaar bestaat 28% van de koopwoningen uit eengezinswoningen. Het overgrote deel van de AMH-woningen bestaat uit appartementen. Hetzelfde geldt voor de sociale huur. Toch is in de sociale huursector bijna 10% als eengezinswoning gebouwd.

 

Spreiding over de stadsdelen naar financieringscategorie

De volgende tabel laat zien hoe de verschillende segmenten over de stadsdelen zijn verdeeld.

 

Koop

De meeste koopwoningen zijn gerealiseerd in Zeeburg (IJburg) en Zuidoost. Op IJburg is de productie evenwichtig verdeeld over diverse financieringscategorieën. In Zuidoost springen de projecten Bijlmer K-flats en Nieuw Kempering er qua omvang uit. Vooral het project Bijlmer K-flats kent veel studenteneenheden.

 

Naast IJburg (253 stuks, dat is 70% van de totale AMH-productie) en Zuidoost springen afzonderlijke koopprojecten als Jatopa in Slotervaart, La Grande Cour en Westerkaap Fase 1 (samen 64 bij de twee projecten in het Centrum) er qua omvang uit. 90 AMH-woningen zijn gerealiseerd in stadsdeel Bos en Lommer in het project de Buskenblaser.

 

Sociale huur

In totaal zijn in deze periode 2.759 sociale huurwoningen tot stand gekomen. Een aandeel van 39% op het totaal van 7.090. Hieronder bevinden zich twee tamelijk omvangrijke studentencomplexen, namelijk 721 studentenwoningen in het Science Park (Oost/Watergraafsmeer) en 595 ‘Bijlmer K-flats’ (Zuidoost). De studentenwoningen maken dus 19% van de jaarproductie uit, en het aandeel ‘reguliere’ sociale huurwoningen 20%.

Als we de studentencomplexen geheel buiten beschouwing laten, dan is het aandeel sociale huur 1.443/5.774 = 25%.

 

Vrije sector huur

In Amsterdam is behoefte aan vrije sector huurwoningen, met name met het oog op nieuwkomers, werknemers en verbroken relaties.

Het aantal gereed gekomen vrije sector huurwoningen bedroeg 2.291 of 32% van de totale oplevering in de diverse categorieën. Dit is een aanzienlijke stijging.

Enkele projecten die eruit springen zijn: ‘La Grande Cour (Centrum), Jan van Zutphenstraat toren 1 en 3 (Osdorp), Oranjekwartier Fase 1 (Slotervaart), Science Park Andros (Oost/Watergraafsmeer) en woontoren New Amsterdam (ZuiderAmstel).

Kwaliteitskenmerken

Woningtype

5.919 van de 7.090 opgeleverde woningen zijn appartementen. Het aandeel eengezinswoningen was 965 en het aantal hybride vormen (zoals beneden-bovenwoningen) 206. In percentages een verhouding van 83% appartementen, 14% eengezinswoningen en 3% hybride woningen. De onderlinge verhoudingen tussen verschillende woningtypen blijkt tamelijk constant.

Stadsdelen waar relatief veel eengezinswoningen zijn opgeleverd zijn Zeeburg (in casu IJburg) en Zuidoost. Dit is inmiddels een vertrouwd beeld.

 

Kameraantallen

Ruim de helft van de eengezinswoningen bevat vier kamers. Als we het aandeel vier- en vijfkamerwoningen samen nemen komen we zelfs op bijna 95%. Kleinere eengezinswoningen worden niet of nauwelijks gerealiseerd. Net als bij de vorige evaluatie zien we bij appartementen naar verhouding veel driekamerwoningen: iets meer dan de helft. Vierkamerappartementen vormen met 17% een kleiner aandeel, terwijl appartementen met vijf kamers niet vaak voorkomen. We zien ook de invloed van de studentenwoonvoorzieningen, die zich laat aflezen aan het grote aandeel een- en tweekamerwoningen.

 

Gebruiksoppervlakte woningen

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van appartementen is wat kleiner geworden: die is nu 83 vierkante meter, tegen 95 vierkante meter bij de vorige evaluatie. Bijna 40% van de woningen is kleiner dan 80 vierkante meter (was vorig jaar 25%). Het gemiddelde wordt sterk gedrukt door vooral de studentenhuisvesting in Science Park (Oost/Watergraafsmeer), met niet meer dan 54 vierkante meter. Stadsdelen met een bovengemiddelde gebruiksoppervlakte zijn vooral Osdorp, Noord en ZuiderAmstel.

De gemiddelde oppervlakte van de hybride woningtypen is 109 vierkante meter (was 99 vierkante meter). Voor eengezinswoningen is die 122 vierkante meter: iets minder dan vorige keer.

 

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van koopwoningen is 105 vierkante meter (vorig jaar 108). Bij de AMH-woningen is die met 84 vierkante meter min of meer vergelijkbaar met vorige jaren. De sociale huur valt wat krapper uit dan vorige keer (68 vierkante meter) en de overige huur komt op iets meer dan de vertrouwde 100 vierkante meter uit. Deze oppervlakte lijkt standaard te worden.

 

De meest gangbare oppervlakte ligt over alle woningen gezien tussen 80 en 100 vierkante meter voor de verschillende financieringscategorieën en woningtypen samen (38%). Woningen met een gebruiksoppervlak boven 100 vierkante meter zien we bij de koopwoningen (17%) en de duurdere huurwoningen (22%). Nog royaler oppervlaktes, boven 120 vierkante meter zien we bij sommige koopwoningen (25%) en luxueuzere duurdere huurwoningen (18%).

 

Gebruikskwaliteit woningen

Bergruimte

Volgens de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2003 zou iedere woning moeten beschikken over een bergruimte buiten de woning van 5% van de gebruiksoppervlakte met een minimum van 3 vierkante meter. Deze clausule is bij de Grote Vereenvoudiging in 2006 geschrapt. Enkele procenten meer dan de helft van de woningen (nieuw- en verbouw) beschikt over een privé bergruimte die voldoet aan deze norm. 9% Heeft een kleinere bergruimte. 27% Deelt een fietsenberging met anderen en 11% moet het stellen zonder bergruimte. Vergeleken met de vorige uitgave heeft een verschuiving plaatsgevonden naar gemeenschappelijke fietsenbergingen, voornamelijk bij studentenwoningen.

 

Buitenruimte

Volgens de BWA 2003 gold voor de buitenruimte dezelfde norm als voor de bergruimte. Dus 5% van de gebruiksoppervlakte met een minimum van drie vierkante meter. Maar ook deze norm sneuvelde tijdens De Grote Vereenvoudiging. Uit de enquête blijkt overigens dat nog 68% over een buitenruimte beschikt die aan deze norm voldoet, niet veel minder dan ten tijde van de vorige publicatie. 6% van de woningen heeft een kleinere buitenruimte. 15% Heeft een gemeenschappelijke buitenruimte en 12% heeft in het geheel geen buitenruimte.

 

Verdiepingshoogte en parkeergelegenheid

Het is niet gelukt om tot een groter aandeel woningen met een hogere verdiepingshoogte te komen. We tellen nu 3% woningen met een plafondhoogte van 2,80 meter tot 2,99 meter, en 4% met een hoogte van 3.00 meter of meer.

Dit jaar beschikken 4.062 woningen (57%) over een plaats in een gebouwde parkeergarage (was vorig jaar 46%). Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein bedroeg 759, dat is een aandeel van 11%.

 

Ontsluiting en aanpasbaarheid

Vrijwel alle woningen zijn zonder traplopen bereikbaar. Van het totaal aan 7.090 woningen liggen er 1.475 (21%) op de begane grond en worden er 5.445 (77%) met een lift ontsloten. Slechts 170 woningen (2%) zijn étagewoningen zonder lift.

 

Aanpasbare woningen zijn toegankelijk voor rolstoelgebruikers en kunnen met eenvoudige middelen geschikt worden gemaakt voor de minder valide en de oudere bewoner. Van de totale productie van 7.090 woningen zijn er 3.635 aanpasbaar. Dat is 52%.

Van de sociale huurwoningen is 40% aanpasbaar. Dat lijkt weinig, maar hierbij moet in aanmerking genomen worden dat de helft van de sociale huur bestaat uit studentenwoningen.

 

Volgens de BWA moeten alle nieuwbouwappartementen van één laag (flats) aanpasbaar zijn wanneer ze op de begane grond liggen of met een lift bereikbaar zijn. De studentenwoningen laten we hierbij buiten beschouwing.

Van de 4.064 woningen die volgens deze criteria aanpasbaar behoren te zijn, blijken er 3.048 daadwerkelijk aanpasbaar. Dat komt neer op 75%. In de sociale huursector is de score 88%. Op dit punt is duidelijk vooruitgang geboekt ten opzichte van vorige jaren.

 

Bijzondere doelgroepen

In de afgelopen verslagperiode zijn er maar liefst 1.316 studentenwoningen gerealiseerd, aanzienlijk meer dan vorig jaar, toen al sprake was van een stijging.

Ook het aantal woningen voor andere bijzondere doelgroepen is bevredigend. In totaal komen we op 591 speciale woningen (wat neerkomt op 9% van het totaal).

 

 

 Vergelijking. Tussen haakjes vorige periode.  
 Wonen in beschermde omgeving met subsidie Dienst Wonen 292  (49)
 Rolstoelwoningen met subsidie van de Dienst Wonen 58  (35)
 Aangepaste woningen conform ‘Wonen zonder scheidslijnen’ (ongesubsidieerd)  176
 Overige woningen voor ouderen (ongesubsidieerd) 65  (86)
  591 

 

Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen streven we naar het vermijden van milieuonvriendelijke materialen en naar het zuiniger omgaan met energie. Dit is al jaren onderdeel van het gemeentelijk bouwbeleid, maar de resultaten kunnen beter.

 

Gecertificeerd hardhout en naaldhout

Duurzaam hout is verantwoord geproduceerd hout, afkomstig uit bossen waarvan het beheer voldoet aan een aantal minimumeisen van de Forest Stewardship Council (FSC), een onafhankelijke internationale organisatie. Een bedrijf waarvan de handelsketen is gecertificeerd, krijgt een uniek nummer. Op de factuur van de houthandel en timmerfabriek moet dit nummer vermeld staan én het project waarvoor de houtlevering is bestemd. Bij twijfel kan men de betrouwbaarheid van het certificaat verifiëren bij FSC-Nederland. Het FSC-keurmerk voor hout is het enige keurmerk dat in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam wordt geaccepteerd.

Ook bij naaldhout is een keurmerk voor zorgvuldig natuurbeheer van belang. Helaas is er op het gebied van keurmerken voor hardhout of naaldhout nog steeds veel verwarring. Nog steeds geeft men bijvoorbeeld vaak op dat Meranti als duurzame houtsoort is toegepast. Maar Meranti was nauwelijks verkrijgbaar met FSC-keurmerk. Ook worden soms andere keurmerken dan FSC genoemd, maar deze keurmerken zijn niet betrouwbaar en worden in de BWA dan ook niet erkend.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij naar www.fscnl.org of www.oga.amsterdam.nl.

 

In 67 van de 75 projecten is hardhout toegepast, voornamelijk bij de buitenkozijnen (54 projecten). Bij de gevelbekleding gaat het om 11 projecten, voor de hekken en schermen om 7 projecten en bij de terrasdelen en vlonders om 27 projecten.

Naaldhout is toegepast in 61 projecten, voornamelijk als timmerhout (51 projecten). Bij 32 projecten is naaldhout gebruikt als balkhout en bij 19 projecten voor buitentoepassingen.

 

De respondenten geven aan dat bij 28 projecten ongecertificeerd hout is gebruikt. Dat is na al die jaren dat afgesproken is om in Amsterdam alleen nog hout met FSC-keurmerk toe te passen een slecht resultaat. Bij 44 projecten zou volgens opgave wel FSC-hout gebruikt zijn, maar slechts 8 projecten hebben dit aangetoond door het CoC (‘chain of custody’)-nummer aan ons door te geven. Een andere aanwijzing dat de opgave dat FSC-hout is toegepast met een korreltje zout genomen moet worden, is dat men bij 25 van deze projecten aangeeft meranti te hebben toegepast met FSC-keurmerk; en dat terwijl meranti de afgelopen jaren nauwelijks leverbaar was met FSC-keurmerk.

Onze conclusie is dat in ieder geval in 61% van de projecten hout toegepast is zonder FSC-keurmerk en dat slechts bij 14% van de projecten aantoonbaar is gehandeld in overeenstemming met de BWA-afspraken.

Slechts drie projecten hebben bij de Kwaliteitsregistratie CoC-nummer meegeleverd, te weten Westerkaap in het Centrum, Rieteiland West Blok 22c en Haveneiland Oost 42b. Na enig nabellen hebben nog vijf projecten gebruik van FSC-hout met CoC-nummers aangetoond. Dat zijn Het Balein, Haveneiland Oost Blok 3, Haveneiland West Blok 7, Blok 15a/16b en Het Kasteel.

Deze projecten omvatten in totaal 703 woningen; dat is bijna 10% van de dit jaar opgeleverde woningen.

 

Deze resultaten ondersteunen het voornemen van de gemeente om – na overleg met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties – voor de marktsector de jarenlang geldende grondprijskorting voor Basiskwaliteit af te schaffen en deze te vervangen door een subsidieregeling achteraf. Een voorwaarde voor de duurzaamheidsubsidie zal zijn, dat de opdrachtgever middels een factuur met CoC-nummer aantoont dat inderdaad FSC-hout is toegepast. Voor de sociale huursector hebben de corporaties beloofd dat vanaf volgend jaar 80% van de woningen aan de richtlijnen gaat voldoen.

 

Milieubelastende materialen

Veel metalen zijn schadelijk als ze in het oppervlakte- of grondwater terechtkomen. Van de in de bouw toegepaste metalen vormen onafgedekt koper, onbehandeld zink en thermisch verzinkt staal een potentiële belasting voor het milieu. (Thermisch verzinken beschermt staal tegen corrosie. Daarnaast blijft poedercoating/schilderen gewenst.)

Volgens de BWA mogen deze materialen niet worden blootgesteld aan regen- of hemelwater. Daarom is gebruik in ‘de schil’ van een gebouw’ (gevel, dak en hemelwaterafvoer) niet toegestaan. Tenzij ze worden afgewerkt en afgedekt met een (poeder)coating. (Bij poedercoaten wordt een mengsel van droog poeder en lucht op het te behandelen materiaal aangebracht. Vervolgens vloeit dit in de oven uit tot een gesloten laag. Hierbij zijn geen oplos- of verdunningsmiddelen nodig.)
Ook lood als gevel- of dakbekleding is schadelijk voor het milieu, maar de BWA gaat ervan uit dat dit materiaal niet meer wordt gebruikt. Overigens zijn loodslabben ter afdichting van de aansluitingen tussen (platte) daken of galerijen en opgaande gevels, of tussen daken en schoorstenen wel toegestaan.

 

Bij de vorige evaluatie bleek dat bij het merendeel van de projecten milieubelastende materialen in de schil zijn gebruikt. Bij de helft werd aangegeven dat onderdelen waren geschilderd of gepoedercoated.

Bij de huidige evaluatie blijkt dat bij 58 van de 75 projecten sprake is van milieubelastende materialen in de gevel. Voor zover aangegeven zien we vooral toepassing van (thermisch verzinkt) staal. Koper wordt niet genoemd, en ook zink sporadisch. Maar in bijna alle gevallen is sprake van poedercoating of schilderen.

Er is niet veel respons over het materiaalgebruik bij de daken binnengekomen. Bij 11 projecten was voornamelijk sprake van (thermisch) verzinkt staal, een beperkt deel daarvan is gecoat of geschilderd.

Bij 46 projecten is voornamelijk staal of (thermisch) verzinkt staal toegepast bij de hekwerken of de buitentrappen. Bij 33 projecten is sprake van poedercoating of schilderen. Bij hekwerken en buitentrappen komt het resultaat dus min of meer overeen met de vorige editie.

 

Bij de goten is de respons mondjesmaat, maar veelzeggend. Er kwamen 19 reacties binnen; twee mogelijke uitzonderingen daargelaten werd bij deze 19 projecten zink toegepast. Van coaten of schilderen was geen sprake.

Voor de regenafvoersystemen komt bij een respons van 24 projecten naar voren dat overwegend zink is gebruikt. Slechts bij vier projecten vond coating of schilderen plaats. Ook vorig jaar werden soortgelijke lage resultaten gehaald.

 

Energieprestatie coëfficiënt, isolatie, verwarming en ventilatie

De energie-efficiëntie wordt uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Deze EPC wordt berekend op basis van gebouweigenschappen (isolatiewaarde van wanden, vloeren, beglazing enzovoort) en installaties (bijvoorbeeld zonnecollectoren, ventilatiesystemen en verwarming). Hoe lager het getal, hoe energiezuiniger het gebouw. Sinds 1 januari 2006 is de maximaal toegestane EPC voor nieuwbouwhuizen verlaagd van 1,0 naar 0,8. Dat betekent dat alle woningen waarvoor sinds 1 januari een vergunningsaanvraag is ingediend, aan deze waarde moeten voldoen. Bij toepassing van stadsverwarming in combinatie met de in de BWA gegeven maatregelen ten behoeve van de ‘schil’ zou de EPC uit moeten kunnen komen op de norm van 0,8.

 

Energieprestatiecoëfficiënt

Bij de gestapelde woningen gaat het om 53 projecten. De gemiddelde energieprestatiecoëfficiënt ligt rond 0,9. De doelstelling van 0,8 wordt dus evenals vorig jaar niet gehaald. De meeste projecten (23) halen een waarde van 1,0. 12 projecten halen een EPC-waarde van 0,8 of minder. De resterende 17 zitten tussen 0,8 en 1,0. Eén project valt boven de waarde 1,0.

De 12 projecten die een waarde van 0,8 of minder halen, zijn Twin II, Utrechtsedwarsstraat 23, Gezondheidscentrum Haveneiland, Haveneiland Oost Blok 41, Haveneiland Oost Blok 51b, Haveneiland Oost Blok 53, Haveneiland Oost Blok 52ab, de Buskenblaser, Science Park studentenhuisvesting, Olympisch Kwartier Blok 4,5,6 – M&M, Olympisch Kwartier Blok 4,5,6 – L&W, Woontoren New Amsterdam en Stadsdeelkantoor ZuiderAmstel.

 

Bij de laagbouwwoningen gaat het om 28 projecten. De gemiddelde prestatiecoëfficiënt ligt op 1,0. We zien dat vijf projecten een EPC-waarde van 0,8 of minder halen en negen projecten een waarde van 1,0. 11 projecten zitten tussen 0,8 en 1,0 en drie projecten komen uit op een waarde van meer dan 1,0.

Projecten die het goed doen (0,8 of minder) zijn Rieteiland West blok 22c, Haveneiland Oost Blok 51a, Haveneiland Oost Blok 41, Haveneiland Oost Blok 53 en Hartenlust in Osdorp.

 

Isolatie

Een slecht geïsoleerde gevel zorgt voor een groot warmteverlies dat vaak rond de 40% van het totale energiegebruik ligt. Dit is te verklaren uit het grote percentage van het geveloppervlak.

De vraag naar de mate van isolatie kreeg bijna 100% respons. Er is een aantal mogelijkheden voorgelegd. De vraag was of gesloten geveldelen, vloeren boven onverwarmde ruimtes en daken beter zijn geïsoleerd dan het Bouwbesluit vereist. Bij 28 projecten werd te kennen gegeven dat dit niet het geval is.

In een groot aantal gevallen (14) zien we een combinatie van thermische maatregelen bij geveldelen, vloeren en daken. Andere combinaties zijn bescheiden, zoals de combinatie van maatregelen bij geveldelen en daken (in drie gevallen), geveldelen en (vloeren versus onverwarmde ruimtes) (twee gevallen) en vloeren versus daken.

 

Verwarming

De HR-ketel en de stadsverwarming en/of de warmtekrachtkoppeling (WKK) blijken nog steeds verreweg favoriet. Bij (HR-)ketels is de standaard aanvoertemperatuur van het verwarmingswater 90 graden en bij stadsverwarming vaak ook. In 45 van de 75 projecten werd de HR-ketel toegepast. In 26 projecten is van de stadsverwarming/WKK-oplossing gebruik gemaakt. Hieruit blijkt wel dat andere systemen een marginale positie innemen (bijvoorbeeld de warmtepomp).

Lage temperatuurverwarming is verwarming met water met een aanvoertemperatuur van ten hoogste 55 graden. Middentemperatuurverwarming heeft een aanvoertemperatuur van ten hoogste 70 graden, maar meer dan 55 graden. Verwarming met lagere temperatuur heeft een aantal voordelen, onder meer een efficiënter energiegebruik.

In 12 gevallen zien we lage- en in 18 projecten middentemperatuurverwarming. Dit wijkt niet af van het resultaat zoals beschreven in de vorige editie. De daar getrokken conclusie blijft onveranderd: “in weerwil van wat er in het BWA-convenant is afgesproken wordt er in het algemeen weinig gedaan aan lage- of middentemperatuurverwarming.” Om verschillende redenen is dat jammer, vooral vanuit het oogpunt van efficiency.

 

Ventilatiesystemen

Er zijn twee alternatieven: natuurlijke en mechanische ventilatie. Zowel de aanvoer als de afvoer kunnen natuurlijk (via roosters) of mechanisch (met een ventilator) worden uitgevoerd. Daarbij zijn diverse combinaties denkbaar. Bij 30 projecten zou uitsluitend mechanische ventilatie zijn toegepast en bij 15 projecten een combinatie van natuurlijke en mechanische ventilatie.

Evenmin als bij de vorige editie zien we mechanische toevoer met vraaggestuurde gevelroosters.

Het ‘balansventilatiesysteem’ met warmteterugwinning voert verse lucht van buiten mechanisch aan, terwijl tegelijk lucht van binnen mechanisch wordt afgevoerd. Omdat de warme lucht die uit de woning wordt verwijderd kan worden gebruikt om de koude buitenlucht op te warmen, wordt fors op energie bespaard. Ten tijde van de vorige uitgave werd dit systeem bij 6 projecten toegepast. Wij constateerden toen dat deze oplossing nog niet populair is. Toch is nu sprake van groei naar 9 projecten.

 

 

Nieuwe regeling Basiskwaliteit 2008

In oktober 2008 is overeenstemming bereikt tussen de gemeente en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties over een actualisering van de Basiskwaliteit Woningbouw. De nieuwe Basiskwaliteit 2008 zal bestaan uit een premieregeling voor marktwoningen en prestatieafspraken voor sociale huurwoningen. Voor beide gelden dezelfde pakketten: een voor duurzaam bouwen en een voor aanpasbaar bouwen.

 

Per 1 januari 2008 zijn de maatregelen voor Basiskwaliteit uit de grondprijsberekening van marktwoningen gehaald. In ruil daarvoor kunnen marktwoningen, die deel uitmaken van projecten waarvan de grondprijsovereenkomst is afgesloten na 1 januari 2008, in aanmerking komen voor een premie van € 1000 voor duurzaamheid en een premie van € 500 voor aanpasbaarheid. Deze premie wordt achteraf uitgekeerd, wanneer de opdrachtgever verklaart en aantoont dat de vereiste duurzame maatregelen inderdaad genomen zijn.

 

De Dienst Wonen zal de aanpasbaarheid controleren aan de hand van bouwtekeningen.

Om de duurzaamheid te onderbouwen zal de opdrachtgever onder meer een FSC-verklaring (met ‘chain of custody’-nummer) moeten leveren om aan te tonen dat duurzaam geproduceerd hout is gebruikt. Bovendien moet verwarmingsketel beschikken over een keurmerk HRww voor warm tapwater, moet de opdrachtgever verklaren dat het warmteafgiftesysteem (bijvoorbeeld radiatoren of vloerverwarming) geschikt is voor lagetemperatuurverwarming en dat er geen ongecoat koper of zink wordt blootgesteld aan hemelwater of oppervlaktewater.

 

Voor de sociale sector zijn prestatieafspraken gemaakt: 80 procent van de sociale huurwoningen zal voldoen aan de richtlijnen voor duurzaamheid en 80 procent van de eenlaagse sociale huurwoningen (flats) op begane grond en aan een lift zal voldoen aan de richtlijnen voor aanpasbaarheid.

 

Duurzaamheid in de nieuwbouw

Op 10 september 2008 heeft de Amsterdamse Gemeenteraad unaniem ingestemd met de voorstellen van het College om duurzaamheid een belangrijke plaats te geven in de nieuwbouw. De focus ligt in de komende jaren op klimaat en energie, zonder de andere milieuaspecten uit het oog te verliezen.

De ambitie is, dat in Amsterdam vanaf 2015 alle woningen en utiliteit geheel klimaatneutraal gebouwd worden en dat in de periode 2010-2014 ook al 40 procent klimaatneutraal is en de overige woningen ‘half klimaatneutraal’. Hierbij is de ‘trias energetica’ van toepassing; dat betekent in de eerste plaats beperking van de warmte-, koude en elektriciteitsvraag middels betere schilisolatie en toepassing van bijvoorbeeld spaarlampen. Vervolgens de nog noodzakelijke energie duurzaam opgewekt, onder meer met stadsverwarming, warmte/koudeopslag en zonne-energie. Voor alle nieuwbouwlocaties worden energievisies opgesteld en bestaande energievisies worden geactualiseerd.

 

De gemeente heeft berekend dat de meerkosten van klimaatneutraal bouwen (ten opzichte van de op dit moment door het Ontwikkelingsbedrijf gehanteerde referentiewoning, dus inclusief Basiskwaliteit en met EPC = 0,8) voor een gemiddeld appartement neerkomen op circa € 13.000,-. Dit is gebaseerd op de huidige prijzen en de huidige stand der techniek; de verwachting is dat deze relatieve meerkosten zullen dalen wanneer grotere aantallen woningen klimaatneutraal gebouwd worden en het rijk de EPC aanscherpt.

Deze meerkosten leiden tot extra stichtingskosten (en dus een wat hogere hypotheek of huur), maar tevens tot aanzienlijk lagere energielasten. Ook de Groenhypotheek doet een duit in het zakje: dit levert een voordeel op van € 650,- tot € 1000,- per woning per jaar. Per saldo pakt dat voor de consument op dit moment al gunstig uit en de voordelen zullen alleen maar groter worden als de energieprijzen blijven stijgen.

Om de financiering van de meerkosten rond te moeten zullen de komende jaren door alle betrokkenen (rijk, gemeente, banken, ontwikkelaars, corporaties) initiatieven nemen. En de woonconsument moet in de gaten krijgen dat een energiezuinige woning een zeer aantrekkelijk product is met lage maandelijkse lasten.

 

  


Over deze site

Disclaimer